De heer Brouwers zou in zijn fantasie toch wel ver
gegaan zijn, wanneer alles gefantaseerd was; hij was hoven-
dien niet in de vergadering aanwezig. Spreker heeft inzage
genomen van het schrijven van den heer Oomen aan Gedeputeer
de Staten. De heer OomBn schrijft daarin, dat de heer Van
Nooten vermoedelijk de cijfers 1, 2 en 3 heeft opgerold.
Later heeft de heer Oomen verklaard, dat hij weet, dat de
cijfers 1, 2 en 3 door den heer Van Nooten zijn opgerold.
Dat geeft spreker te denken. Spreker acht de sop de kool
niet waard. Hij had gedacht, dat de heer Oomen zijne ver
antwoordelijkheid als raadslid beter zou begrijpen in een
dergelijke kwestie. De houding van den heer Oomen bevalt
spreker niet.
De heer OOMEN vindt, dat de heer Loerakker buitengewoon
veel aanleg heeft voor rechter van instructie. Spreker zegt
te Rebben geschreven, dat de heer Van Nooten vermoedelijk de
nummers 1, 2 en 3 heeft opgerold. Dat doet echter niets af
aan de rechtvaardigheid van de loting. De heer Brouwers
heeft in zijn adres veel meer gezegd, dan spreker hem heeft
t
medegedeeld. De grondslag is belachelijk; 't zijn allemaal
praatjes. Spreker is het niet met den heer Loerakker eens,
doch wanneer hij geweten had, dat het zoo zou zijn geloopen,
had hij beter niets gezegd.
De heer VERDAASDONK acht het wel goed, dat de heer Oomen
naar Sen Bosch gaat. Wanneer de Voorzitter alleen gaat, val
len er later weer maar praatjes over.
De VOORZITTER had liever, dat de heeren allemaal mee
zouden gaan. Spreker vraagt, hoe de heer Oomen positief kan
verklaren, dat -«ie heer Van Nooten de nummers 1, 2 en 3
heeft opgerold.
De heer OOMEN zegt, dat de briefjes daar zoo op een
rijtje op tafel lagen. Spreker zegt niet te hebben gezegd,
dat