en Wethouders ontwerp-raadsbesluiten zijn overge
legd, "bewijst, dat zij van oordeel zijn, dat de
materie, waar het thans over gaat, niet huiten den
Raad om heslist moet worden. Trouwens, hoe zou het
eigenlijk anders kunnen. In artikel 101 der Lager
Onderwijswet 1920 is alleen sprake van vergoedin-
gen, die de Gemeenteraad vaststelt; hoe zou dan
de Raad kunnei worden uitgeschakeld, wanneer het er
om te doen is, na te gaan, of de uitgekeerde ver
goedingen juist zijn geweestf
Maar dan eisch ik ook de volledige zeggenschap
van den Raad. Dan moet de Raad kunnen onderzoeken,
of de ontwerp-be sluit en terecht worden voorgesteld.
Dan mogen deze hesluiten niet worden genomen, zon
der dat de Raadsleden in de gelegenheid zijn ge
weest, de bescheiden der schoolbesturen te bestu-
deeren. Zoo is het ook geweest met de afrekening
over de ja,ren 1922 tot 192^. En de ervaring leert
maar al te dikwijls, hoe noodzakelijk die bestu
deering door de Raadsleden is.
Ziehier, hoe de heer Klaq,s de Vries, lid van den
Onderwijsraad, over deze kwwstie denkt. Hij schrijft
<mij:
Op sommige plaatsen worden in de L.O. wet uit-
drukkelijk sommige bevoegdheden opgelegd aan Bur-
11 gemeester en'Wethouders. Zoo bijvoorbeeld onder-
handeling over den bouw van een bijzondere school,
11 het goedkeuren van plaats en bestek enz. Was het
de bedoeling van-den wetgever geweest, ditzelfde
te doen ten opzichte van de driejacrlijksche af-
rekening, dan was dit wel uitdrukkelijk vastge-
'1 legd. Ook daaruit is dus af te leiden, dat het
vaststellen