zou worden opgekomen. Die schrille tegenstelling De heer BRAAKHUIS wil, als antwoord op den heer Verdaasdonk, beginnen met de erkennen, dat de tijdsomstandigheden van dien aard zijn, dat we voorzichtig moeten zijn met het toekennen van subsidies. Daarin kan echter geen reden zijn ge legen de onrechtvaardigheid, welke wordt begaan, te bestendigen» Dit wil spreker ook antwoorden op het betoog van den heer Brinkerhof. Haar aan leiding van hetgeen door den heer Van Gestel is opgeworpen, erkent spreker, dat de kosten van gymnasium en hoogere burgerschool inderdaad niet zouden stijgen in evenredigheid van het aantal leerlingen, indien de leerlingen van het lyceum zouden overgaan naar die instellingen. De kosten zouden daardoor per leerling echter niet noemens waard verminderen en nooit^ in die mate, dat aan de schrille tegenstelling/mag niet blijven bestaan. De gemeente heeft tengevolge van het lyceum een groot voordeel. De heer Van Gestel heeft gewezen op de konsekwenties. Hij oppert de mogelijkheid, zullen dat er meer dergelijke instellingen^komen en dus meer offers van den Raad zullen worden gevraagd. Iedere daad, die wordt gesteld, heeft konsekwen- ties. Wanneer er b.v. een meisjeslyceum zou komen, dan zou daarvoor ook subsidie moeten worden ver leend. Hetzelfde geldt ook voor een Christelijk lyceum. De heer Kessel heeft er op gewezen, dat het hier een rijkstaak betreft. Wanneer de Kamer in verzuim blijft recht te doen aan 62.9 fe van ons volk, dan spreker liet plicht van de gemeente dat onrecht te herstellen. In dien geest heeft spreker gesproken en de verplichting beschouwd. Wanneer - ■V ■i

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 133a