11 ge artikel 1 der Bouwverordening,
Door obs is op grond van het vierde lid
van artikel 1 bepaald, dat, alvorens met het
boutëen wordt aangevangen, een bedrag van
f, 96©.- moet worden gestort in ode gemeente-
kas, Ket betreft hier gewone kombebouwing,
waarvoor de bepaling in de bouwverordening
is opgenomen,
Wij stellen voor op het verzoek afwijzend te
beschikken,
De. heer BRINKERHOF heeft er zich over verbaasd,
dat een bedrag van f, 960.- moet wordei/gestort»
Vroeger is niet gestort.
De heer KESSEL zegt, dat inlichtingen zijn gevraagd
en dat onjuiste inlichtingen zijn verstrekt. Op die
inlichtingen is de grond gekocht.
De VOORZITTER zegt, dat Mej. Poppelaars hem ook
heeft gezegd, dat verkeerde inlichtingen zijn ver
strekt, De bouwkundige heeft het echter beslist in
hare tegenwoordigheid ontkend.
De heer KESSEL is van oordeel, dat niet te zeggen is,
wat tusschen vier oogen is afgespeeld. De grond is door
de gestelde eischen waardeloos geworden,
De heer VAN MIERLO zegt, dat daar inderdaad vroeger
is gebouwd; echter voor eigen behoefte. De Raad heeft
de verordening vastgesteld en die behoort te worden
gehandhaafd. Wanneer hier wordt afgeweken, waar blijft
dan het principe. Hier kan men spreken van een zekere
exploitatiebom. Wanneer het bedrag te hoog is, kan het
worden verminderd.
De heer KESSEL acht het hier een uitzonderingsgeval.
De
f
f
r