missie dan niet deugt.
De heer BRINKERHOF vindt, dat Burgemeester en
Wethouders dan een droevig figuur hebben geslagen.
Zij schijnen toch goed bekend te sijn met deze
zaak. De kinderen ondervinden een groot nadeel.
:De heer VAN MIERLO begrijpt niet, dat iemand
die een rapport uitbrengt niet beter op de hoogte
is met de wet.
De heer BRINKERHOF zegt, dat men geen lokaal
kan hebben zónder leerkracht. De heer Van Mierlo
kan glad zijn, maar om nu'de kwestie andersom te
draaien, zal hem toch niet lukken.
De heer VAN MIERLO vraagt den heer Brinkerhof
of deze dacht, dat, wanneer er een onjuistheid was
begaan, hij deze hier goed sou gaan praten.
De heer VAN GESTEL heeft de zaak zoo opgevat,
dat, wanneer de overheveling"niet zou zijn geschied
een leerkracht zou behouden zijn. Spreker gelooft,
dat het onderwijs beter gediend zou zijn met minder
leerkrachten. Hij is het met deze handelwijze in het
geheel niet eéns.
De heer'BRINKERHOF wenscht nogmaals het woord
om de zaak nader toe te lichten.
De VOORZITTER merkt op, dat de Beer Binkerhof
reèds of 5 maal het woord werd verleend en brengt
ifcn stemming of het woord nogmaals den heer Brinker
hof moet worden gegeven.
De Raad besluit met 10 tegen 3 stemmen, dat aan
den heer Brinkerhof het woord niet moet worden ver
leend,
Tegen stemden de heeren: Pijnappel: van Swol;
"Hops; Save ni je; Van Mierlo; Ver daas donk; ICessel;
Oomèn; de Hoon en Braakhuis.