Verg, 7 Juni 193^
vindt het beter, dat de commissie de werkzaamheden
voortzet en dat de Raad de commissie machtigt dit
te doen.
De VOORZITTER zegt, dat, wanneer de commissie
het beter acht dit aan zich te houden dan aan
Burgemeester en Wethouders, dan moet ze dit doen.
Spreker vraagt den wensch van den Raad.
De heer BRINKERHOF zegt, dat de Saad objectief
wenscht te handelen.
De VOORZITTER vraagt, of de leden hierover
stemming wenschen.
Geen der leden verlangt stemming over dit
onderwerp/.
Kwestie ij, De heer BRAAKHUIS heeft met belang-
Schouten. stelling inzage genomen van het rap
port van dén heer Aartsen. Dit rapport
lijdt aan noodige onnauwkeurigheden. Spreker
heeft zich de moeite getroost het rapport over te
schrijven en er een paar dingen uitgehaald. Uit
het rapporg blijkt, dat juist was, hetgeen spreker
heeft gezegds artsen heeft getracht den persoon
van Schouten te dupeeren. De persoon Schouten
was bij Aartsen o mogelijk geworden, wijl hij
teveel aan z.g. kletsen deed. Dit heeft Aartsen
maar hooren zeggen van derden. Hij is niet afge
gaan op zichzelf maar op anderen. Wanneer Aa&tsen
zoozeer overtuigd was geweest van de onbruikbaar
heid van Schouten, dan had hij geen vijftien weken
moeten wachten. Dat had hij de eerste week al kun
nen constateeren. Aartsen had verstandig moeten
zijn en zich aan de bepalingen van het arbeids
contract moeten houden, Spreker vindt het rapport
van Aartsen een bevestiging van zijn motie van den
vorigen keer. De man heeft recht op loon van een
week. Spreker handhaaft zijn voorstel.
De heer VERDAASDONK zegt, dat het moeilijk
uit te maken is, hfce de zaak is. Spreker betreurt
het, dat deze kwestie in het openbaar behandeld
is zonder goede bewijzen. Spreker is de zaak niet
duidelijk,
De VOORZITTER meent, dat Aartsen in deze vol
komen vrij uitgaat. Het past niet een ambtenaar
als onbetrouwbaar te noemen, een maai, die JO jaar
zijn plicht gedaan heeft en bijna aan het eind van
zijn carriere is.
De heer VERDAASDONK zegt, dat het niet is uit
te maken, wie gelijk heeft.
De heer BRINKERHOF onderschrijft volkomen het
voorstel en rapport van den heer Braakhuis. De heer
Braakhuis heeft de zaak eerst goed onderzocht en
deze acht hij geloofwaardig.
De heer BRAAKHUIS Zegt, dat de verdediging
van den Voorzitter hem verbaasd heeft. Het is
onmiskenbaar, dat de Voorzitter en de heer Oomen
een