Verg, 30 Oot.' 1935, 15. -gen ït- ?eda. imd ^roo- sn be ien e al 'n /an /ol- dat =rvra- op rig 3l lende, 1 het sn ber be /en robee- omen9 ver- er- Lieren in wordt en, Le sn b ga ffer rin Ook jke Lng instelling, die de particulieren en kerkelijke liefdadigheid zal bijstaan in hun werk. Onze gemeené^éarprcrgpLijke instelling, mijnheer de Voor- zitter$ houdt echter mijnsinziens geen rekening met den tijd, waarvan ik zooeven heb gerept. Het is deze, onze gemeentelijke instelling, met wie ik mij betreffende de wij ze,waarop zij haar taak vervult,niet kan vereenigen. Ik wil U thans de moeite van het aanhooren be sparen, mijnheer de Voorzitter, het is van genoeg zame bekendheid, hoe ik hierover denk. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb deze korte inleiding moeten houden, om nu over de zaak,waar over het gaat, Uw College nader opheldering te vragen. Ik hoop, dat het antwoord, dat het College mij straks zal geven, waarlijk een opheldering zal zijn en verschoond zal blijven van spitsvondigheden en in overeenstemming zal zijn met de waardigheid van den Raad, Mijnheer de Voorzitter. Op 22 Juli 1935 richt te ik een schrijven tot Uw College, waarin ik de vragen stelden of het Uw College bekend was, dat in een tijdsverloop van 1^ dagen twee huisgezinnen wegens huurschuld op straat waren gezet. Of Burgeaeo meester en Wethouders met mij van meening waren, dat in die dreigende gevallen het burgerlijk arm bestuur helpend zal moeten optreden, of Burgemees ter en Wethouders wilden bevorderen, dat in deze tijd van verarming huisuitzettingen zooveel moge lijk voorkomen zuilen worden door het burgerlijk armbestuur hierop te wijzen. Hierop ontving ik een antwoord, waarin zelfs een politioneel rapport inhoudende de bevestiging van mijn eerste vraag doch tevens antwooxden Burgemeester en Wethouders: Het zal moeilijk zijn voor het burgerlijk arm-- bestuur dergelijke uitzettingen steeds te voor- komen. Wanneer zulks mogelijk$.s zal dat echter zeker gewenscht zijn Mijnheer de Voorzitter. Hoewel mijn laatste vraag onbeantwoord is gebleven, was ik toch niet ontevreden, rekening houdende, dat het een S.DcA.Po er was, die deze vragen stelde. Men zou zoo ver wacht hebben, na dit antwoord, dat Burgemeester en Wethouders zich het lot van deze zwaais getroffenen meer aangetrokken gevoelden, althans zoo verging het mij, mijnheer de Voorzitter, doch dat ik zoo spoedig zou bemerken, dat ik mij vergist had, had ik niet durven denken. In de week van 25 tot J1 Augustus vond er wederom een uitzetting plaats. En wel onder den rook van het gemeentehuis/ en het secretariaat van onze gemeentelijke instelling het burgerlijk armbestuur eh waarvan de nasleep zoo hemeltergend is u. VB.O J3"

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1935 | | pagina 147