Verg. 29 December 1936. buitengewone werkkracht en gesierd met een groote eenvoud. Wij weten uit ondervinding, wat een tijd U noodig gehad hebt, om al de zaken, welke in de Raadsvergadering ter tafel worden gebracht, goed voortte bereiden. De uitvoerige en goed gestelde prae-adviezen en de keurig verzorgde notulen, welke aan de leden van den Raad worden toegezonden, zijn hiervan wel het beste bewijs. Voor al hetgeen Gij, geachte Jubilaris, in die 25 jaar in het belang der gemeente Ginneken en Bavel hebt gedaan, zijn wij U ten zeerste dank baar en wij mogen dan ook bij dit ambtsjubileum den wensch uitspreken, dat Gij, met Gods Hulp en Bijstand, nog vele jaren in een goede gezondheid het secretarisambt dezer gemeente moogt vervullen in het belang van de gemeente. De SECRETARIS zegt hierna het volgende: Mijnheer de Voorzitter! Het is niet de gewoonte, dat de Secretaris in de Raadsvergadering officieel het woord voert. Het is hier voorheen wel eens meer gebeurd officieel of semi-officieel of wat luid - ik weet niet juist hoe ik het zeggen moet - en toen is er en wellicht terecht gesproken van: ons zestiende Raadslid. 'Ik stel het echter zeer op prijs hier thans ook iets te mogen zeggen en ik geloof ook niet, dat het ergens verboden is. Allereerst dan mijn dank, mijnheer de Voor zitter, voor de vriendelijke waardeerende woorden, voor de woorden van lof, mag ik wel zeggen, welke U tot mij hebt willen richten. Ik kan dat alles nu niet onmiddellijk omvatten, het klinkt alles zoo mooi en U zult me wel ten goede houden, wan neer ik op de bijzonderheden van het door U gespro kene niet inga. Ik ben daar niet op voorbereid; ik zou ook niet weten, wat er op te zeggen. Ik weet evenwel, dat het oprecht is gemeend en dat is de hoofdzaak. Ik zal daarom Uw vriendelijke woorden aanvaar den, maar als het mag onder beneficie van inventa ris. Toen ik nu ruim 27 jaar geleden hier was be noemd tot gemeente-ontvanger en ambtenaar ter se cretarie en een paar jaar later, nu 25 jaar gele den, was benoemd tot secretaris, heb ik wel honderd keer van jan en allemaal mogen hooren: wat hedde gij daar in 't Ginneken toch geboft! Maar ik heb jan en alleman nooit hooren zeggen: wat heeft Gin neken met jou geboft. Sn dat moest het zijn! Wan neer ik Uw woorden nu §oed heb beluisterd, mijnheer de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 206