Verg. 29. Dec ember 1936.
5.
de Voorzitter, dan zou ik het haast moeten geloo-
ven. Dat durf ik echter niet. Ik weet,
deren zouden zijn geweest, die het met
dat er an-
meer kennis
en met meer talent zouden hebben gedaan. Zeker, er
zal in al die jaren wel wat goeds zijn verricht;
treurig zou 't vrezen, ware het anders. Maar ik weet
ook en ten volle ben ik me daarvan bewust, dat er
ook meermalen fouten en tekortkomingen zijn ge
weest. Ik kan daan" nu alleen dit van zeggen, dat
ik wil trachten die fouten en tekortkomingen in
het vervolg zooveel mogelijk te vermijden en daar
bij de hoop uitspreken, dat die nu mogen vergeten
zi jn.
Tóen ik, nu 25 jaar geleden, was benoemd tot
secretaris, was ik daarvoor zeer dankbaar gestemd»
Van de heeren, die toen de zetels in deze zaal in
namen, is hier niemand meer aanwezig. Alleen de
heeren Van de Wetering, Van Dijk, Beenackers en
Van Eijl zijn nog in leven. Het verheugt me zeer,
uat ik hier mocht worden benoemd, omdat ik hier
een werkkring heb gevonden, die mij lief is, maar
meer nog, omdat ik daardoor in de gelegenheid ben
gesteld deze gemeente te mogen dienen. Het ver
heugt me om de vriendschap, welke ik van vele in
woners dezer gemeente heb mogen ondervinden;
om de vriendschap en medewerking, welke ik mocht
ondervinden van mijn mede-ambtenaren, vooral van
de ambtenaren ter secretarie, den gemeente-ontvan
ger, den ambtenaar van den burgerlijken stand en
den bode ter secretarie; maar zeer zeker ook van
het personeel bij de andere takken van dienst.
Het stemt rne blijde, dat ik hier werd benoemd om
de welwillendheid, welke ik heb mogen ondervinden
van den Raad en van Burgemeester en Wethouders in
de verschillende samenstellingen van die Colleges;
van Uw geachten voorganger, den heer Passtoors,
wiens beeltenis hier nog prijkt in deze nu zoo
mooi versierde raadzaal; van mijn geachte-voorgan
ger, den heer Metsers, onder wien ik hier nog
werkzaam ben geweest en zeer zeker ook van U,
mijnheer de Voorzitter» Het is nu meer dan twintig
jaar, dat ik als 1t ware dagelijks met U heb samen
gewerkt, U als orgaan van bestuur, ik als ambte
naar der gemeente. Ook 'vriendschap mocht ik van U
ondervinden, maar niet alleen van U, maar ook van
Uw gelukkig gezin, waar U - ik weet het - bij
voortduring zooveel geluk hebt mogen smaken.
Mijnheer de Voorzitter; ik had werkelijk ge
hoopt, dat deze dag ongemerkt zou zijn voorbijge
gaan. Mijn gezondheidstoestand is nu weer goed,
maar toch, met het oog daarop en nog om andere
redenen, had ik er schrik van; huiverig was ik er
voor. Ik had gehoopt, dat er maar niet aan zou
worden gedacht, nu mijn goede zuster, die de trouwe
gezellin is geweest van mijn eenzaam leven, van
mij is heengeroepen. Ik meende, dat het niet noodig
was