O
Geh. verg. 25 Februari 1956. 2.
De heer BRINKERHOF zegt, dat het neerkomt op het be
nadeel en van de gemeente. Die menschen moeten dan ge
steund worden door het Armbestuur en in die kosten wordt
door het rijk niet bijgedragen.
De heer VAN MIERLO zegt, dat dit geen argument is.
De heer BRINKERHOF verklaart, dat in de commissie
zoo vaak is gezegd, dat het zoo dom is van Burgemeester
en Wethouders aldus te handelen.
Het tweede punt, dat spreker ter kennis wil brengen,
is het geval Hops. Van Gils wint inlichtingen in over
Rops bij diens vrouw en verkrijgt geen goede inlichtingen.
Diezelfde inlichtingen brengt Van Gils over aan den kost
baas van Rops en zoo worden ze aan Rops weer medegedeeld.
De heer VAN MIERLO vraagt, waarom de heer Brinkerhof
eerst geen klacht indient bij Burgemeester en Wethouders.
De rapporten der ambtenaren mOeten geheim zijn. Er is
misschien wel een fout begaan, doch de fout van den heer
Brinkerhof is veel grooter. Wat de heer Brinkerhof doet,
is ophitsing en opruiing. Een ambtenaar moet zoo lang mo
gelijk gehandhaafd worden. Het behoort niet tot de taak
der overheid of van een deel der overheid om op te hitsen.
De heer BRINKERHOF wil Burgemeester en Wethouders
waarschuwen. Wanneer die zoo doorgaan, wordt de geest
onder de werkloozen bedorven. De commissie kan in deze
helpen. Spreker zal alle menschen naar den heer Van Mierlo
sturen. Wanneer U de menschen naar mij stuurt, zal ik mij
wenden tot den Officier van Justitie. U hebt hier open
lijk verklaard, dat U, nu U uw zin niet krijgt, de men
schen naar mij zult sturen. Dan zal ik me wenden tot den
Officier van Justitie.
De heer VAN SWOL zegt, dat de heer Van Gestel heeft
medegedeeld