Verg. 29 Juli 1937 105. ich d ies LXO- I >unt ;ron- it }t ilve rer- 311 1. Ook hi er- jrd B. Wet- 70lgtJ weest aan lman trook rceel e I ter M2, 1 dus e De heer P.J. Mol te Breda vroeg te koopen een strook grond eveneens langs de Strijenlaan, deel uitmakende van de perceelen sectie I nr. 5&5O en 53^6, "ter breedte van 50>10 meter en ter diepte eveneens vaffi 32,50 meter, in totaal 1628,25 M2 mede voor den prijs van f. 5*50 Per ^2. In totaal dus f. 8955.372 Beide gegadigden stelden echter de voorwaarde, dat de aan de gemeente aldaar in eigendom blijvende^ terreinen ook het perceel sectie I, nr, 53^8 niet zouden worden bebouwd. Met dit laatste kon de Raad zich niet vereenigen. Wij zijn met genoemde gegadigden nader in overleg getreden met het resultaat, dat zij deze laatste voorwaarde zoodanig willen wijzigen, dat op be doelde terreinen niet mogen worden opgericht in richtingen, welke vallen onder artikel 2 van de thans geldende Hinderwet; Wij zijn van meening, dat aan de inwilliging van verzoek geen overwegende bezwaren verbonden zijn. Bij de thans bij de stukken overgelegde ontwerp- Raadsbesluit en is daarmede dan ook rekening gehou den en wij stellen voor deze aldus vast te stellen. Ook de Commissie voor het grondbedrijf kan zich met een en ander veresigen, De heer KESSEL meent, dat artikel 2 der Hinderwet hierbij niet ver genoeg gaat. Spreker blijft er bij, dat daar geen gebouwen moeten worden opgericht, zooals in de vorige vergadering is besloten. De heer OOMEH meent, dat dit reeds in de vorige vergadering is besloten. Spreker vreest, dat artikel 2 der Hinderwet wel kan worden omzeild. De VOORZITTER zegt, dat, wanneer ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht, zooals in de vorige vergadering werd besloten, er zelfs geen transformator huisje kan worden gebouwd. Dit achten Burgemeester en en Wethouders te streng. Zij zouden niet zoover willen gaan en onder de gebouwen laten vallen, die, welke in artikel 2 der Hinderwet zijn genoemd. Ook de commissie voor het grondbedrijf ging hiermede accoord. Spreker acht het niet in het belang der gemeente, wanneer zij eventueel tot verkoop van dezen grond wil overgaan, dat daarop dan de bezwarende bepaling rust, dat niets op dezen grond mag worden gebouwd. Bij het opmaken van het uitbreidingsplan kan misschien nóg nader bestemming aan dien grond worden gegeven. De heer FOEKEN vraagt, dat, wanneer een aanvraag komt om daar een industrie te vestigen, deze kan worden toegestaan. De VOORZITTER antwoordt, dat zulks niet mogelijk zal zijn, wanneer die industrie op een of andere wijze onder de Hinderwet valt. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 105