Verg. 9 Dec.1937*
170
uitspraak volgen. Het gaat nu over de openbaar
heid en i^/h dit geval is volgens de Rechtbank
aan den toets der openbaarheid niet voldaan.
Ieder geval moet afzonderlijk worden beoor
deeld.
De heer BRINKERHOF zegt, dat hij misschien
den indruk heeft gevestigd, dat hij voor den
grond een vergoeding zou willen geven van
f. 1189.-; dat is echter niet het geval.
De heer OOMEN ZSgf, dat de raenschen de
dupe worden van de handelingen der tegenpartij.
Ze hebben de huizen gekocht in de meening, dat
ze aan éen openbare^ straat stonden.
De heer VAN MIERLO merkt op, dat men daarvo
niet in beroep behoeft te gaan. Wanneer het
proces verloren wordt, staan we nog voor het
zelfde geval.
De heer VAN GESTEL wil ingaan op de mee
ning van den heer Brinkerhof, dat de gemeente
de tegenpartij onbillijk zou hebben behandeld.
Toen de huizen werden gebouwd, luidde de
bouwverordening nog niet, zooals thans.
Wanneer de bouwverordening toen was geweest,
zooals thans, dan zou de tegenpartij de
straat hebben moeten aanleggen met verhar
ding en rioleering. Daartoe kon destijds
niet rechtens worden verplicht. Wanneer men
spreker vraagt, of de tegenpartij daartoe
moreel verplicht ie, dan moet spreker zeggen,
dat de moreele verplichting bestaat. Men
heeft de huizen verkocht en nu meent men
juridisch aanspraak te kunnen maken op den
strook grond. De tegenpartij heeft echter
naar sprekers meening geen greintje recht.
De heer BRAAKHUIS merkt op, dat dan ook
beroep moet worden aangeteekend.
De heer VaN GESTEL zegt, dat het bij hem
gaat om de financien der gemeente
De heer BRINKERHOF zegt, dat de fesgenaar
destijds voorwaarden heeft gesteld. Hij wil
niet zeggen, dat ze fair heeft gehandeld. Toen
de huizen werden gebouwd, konden de voorwaar
den nog niet gesteld worden, welke nu kunnen
worden gesteld. Het gaat hier om hetgeen
door de gemeente is gedaan.
De VOORZITTER brengt in stemming de vraag
of beroep tegen het vonnis der Rechtbank zal
worden ingesteld. Met zercen tegen zes stemmen
wordt