Verg. 23 Dec. 1937» 188. Vorig maal, Mijnheer de Voorzitter, heb ik ook ge sproken over het wenschelijke tijdig over te gaan tot den bouw van een nieuw gemeentehuis. Het heeft mij ge troffen, dat bij deze begrooting in alle talen over dit onderwerp wordt gezwegen. Ik voor mij heb dit meenen te moeten verklaren uit de geest, die uit deze begrootinj spreekt n.lè het volkomen gebrek aan eemig initiatief tot het beramen van nieuwe plannen; ja zelfs tot het laten uitvoeren van reeds begonnen zijnde plannen. Alles duidt er op, dat het College ditmaal bij het opmaken van de begrooting zich alleen ten doel gesteld heeft, vooral alles bij het oude te ldten en angstval lig vermeden heeft nieuwe paden te bewandelen. Ik ge loof, dat het niet te sterk is om hier te spreken van een in gebreke blijven van het College^ al wil ik hier bij geenszins alle leden van het College beschuldigen van gebrek aan regeerihgsdurfIn verband hiermee meen ik te mogen wijzen op het feit, dat naast toename van de subsidie voor het burgerlijk armbestuur met f. JOOO een toename van de post steunverleening met pl.m. f. 2000.- een daling is te constateeren van de post voor werkverschaffing van ruim f. 10000.-. Ik meen Mijnheer de Voorzitter, dat het niet alleen een Chris telijk Historisch, maar ook' een principe der R.K. Staatspartij is, dat werkverschaffing zedelijk ver staat boven de steunverleening en dat het dus de taak is van een College van Burgemeester en Wethouders, als dat van Ginneken, objecten te zoeken, ja te vinden, van werkverruiming. De financieele toestand van de gemeente is m.i. dusdanig, dat de bouw van een nieuw gemeentehuis bij de snelle uitbreiding der gemeente en de daarom door Burgemeester en Wethouders klaar blijkelijk bij voortduring noodig jgeachte vermeerdering van het aantal gemeente-ambtenaren urgent en verant woord kan worden genoemd. Ik wil er dus op aan dringen, dat Burgemeester en Wethouders binnen zeer korten tijd met plannen tot nieuwbouw bij den Raad komen. Ik loop met dit onderwerp vooruit op de bespreking, die ik in aansluiting van het door mij gesprokene in de vergaderd van 8 November, met onzen Voorzitter alsnog hoop te hebben. Ik meen nog ëen paar punten, het algemeen beleid van het College betreffend, thans naar voren te moeten brengen. Het betreft allereerst het karakter van onze gemeente als woongemeente. Telkens- weer treft het mij, dat Burgemeester en Wethouders klaarblijkelijk onvol doende oog hebben voor de verfraaiing van de kom der gemeente. In het ontworpen uitbreidingsplan is er nage- noeg geen aandacht geschonken aan parken, plantsoenen en soortgelijke natuurlijke verfraaiingen, waarvoor Nijmegen, Wassenaar, Bussum, Santpoort, Nunspeet en .zooveel meer andere gemeenten wel oog hebben en waarna «ij in bolangrijko mate zich een aantrekkingskracht vrrschiffcn voor beter gesitueerden om zich te vestigt' Het is toch feitelijk belachelijk, dat op deze begroo ting op post 131Plantsoenen slechts f. 380.- is uitgetrokken

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 188