Verg, 2^ Maart 1937 38. Het geheel zou dus wel eens enkele duizenden gul dens kunnen meevallen. Ik zeg,dat- niet om de zaak uit financieel oogpunt aantrekkelijker te maken, daar wij ons natuurlijk hier in hoofdzaak'- a&n de gegeven cijfers houden. Zoo zou het b.v. kunnen gebeuren, dat betonwerken meevielen, doch grondwerken uitgebreid zouden moeten worden. Dit laatste zou echter zelfs een voordeel kunnen blijken te zijn, doordat de post werk verschaffing dan zou stijgen en meerdere kans op mede werking van het Rijk zou ontstaan. Ik breng dit naar voren, naar aanleiding van een zeer aangenaam onderhoud, dat ik een dezer dagen met den heer Inspecteur der Werkverschaffing voor Weste lijk Noord-Brabant mocht hebben over deze kwestie, die daarvan met belangstelling kennis nam, doch die natuurlijk in geen enkel opzicht eenige toezegging kon doen. Doch hoe het zij, of de kosten zouden zijn onge veer als aangegeven of iets minder, de commissie door Uwen Raad ingesteld tot onderzoek naar de wenschelijk- heid eener bad- en zwemgelegenheid in onze gemeente is unaniem van oordeel, dat de oprichting daarvan zeer wenschelijk is eh was de stemming dikwijls zeer enthousiast. Voor een groot deel is dit enthousiasme mede ontstaan door dO bezoeken aan verschillende dergelijke inrichtingen gebracht. Jammer genoeg ver mag ik niet dat enthousiasme onder woorden te brengen, doch ik ben er haast wel zeker zan, dat mijn mede commissieleden zulks persoonlijk zullen doen. Mijnheer de Voorzitter. Het zal U uit hetgeen ik gezegd heb duidelijk zijn geworden, dat ik mij, even als de commissie, in het uitgebrachte rapport, aan de groote lijnen heb trachten te houden. Het zich begeven op zijlijnen zou de zaak slechts vertroebeld hebben. Ik ben tevens van oordeel, dat ik thans niet meer van Uwe aandacht mag bergen. Echter zou ik deze inleiding willen besluiten met e en korte aanbevelèng. Mijnheer de Voorzitter. Ik herinner mij eens geleze te hebben in het boek The struggle for life van Swet Marden deze korte passage: Een groot en bekend beeldhouwer te Rome ontving eens bezoek van een vriend met wien hij zijn atelier doorwandelde en aan wien hij verschillende van zijn scheppingen toonde. Op een ge geven moment zag zijn vriend een beeld staan met een dichte sluier voor het gelaat en vleugels aan de voe ten. Op zijn vraag aan den maker, wat dit beeld voor stelde, antwoordde deze: dit stelt voor "de gelegenheid* want die giet men zoo heel dikwijls niet aankomen. Vandaar de.sluier. Daarom als een gelegenheid zich voordoet,-, grijpe men ze aan. De uitbeelding der vleu gels aan de voeten j^eeft weer de gedachte, dat ze heel spoedig voorbij is en niet meer terug komt. Mijnheer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 38