1
38.
i gul-
a.ak
a, daar
geven
endat
reid
elfs een
st werk-
op mede-
an een
en met
West e-
tie,
h die
ging kon
onge-
ie door
chelijk-
eente
van
s zeer
isiasme
nde
g ver-
brengen,
lede-
een ik
even-
aan de
begeven
lebben,
neer van
ïleidi ng
ns geleze
van
lekend
n vriend
wien hij
een ge
net een
de voe-
Ld voor-
eg enheid"
omen.
zich
er vleu-
ze heel
Verg. 2^ Maart 1937.
Mijnheer de Voorzitter. Ik zou en ik weet de geheele
commissie staat hierin achter mij, zoo tijzonder gaarne
zien, dat de Raad hieraan zou willen denken straks als
een besluit moet vallen. Late men trachten met opzij-
schuiving van mogelijk enkele persoonlijke bezwaren, de
oprichting van een bad- en zwemgelegenheid als een zuiver
algemeen belang te zien en deze gelegenheid - in ver
schillende opzichten gunstige gelegenheid - aangrijpen
en onze gemeente datgene geven, waaraan reeds zoo lang
behoefte bestaat.
De VOORZITTER zegt amende honorable te moeten doen
ten opzichte van den heer Foeken. Spreker heeft eerst
Voorgesteld het punt in geheime vergadering te behandelen.
Het zou hem echter spijten, wanneer het door den heer
Foeken gesprokene aan de openbaarheid ware onttrokken.
De heer SAVENIJE zegt hierna:
Mijnheer de Voorzitter. Toen ik zoowel in Juni 1933
als in Mei 193& benoemd werd in een commissie ter bestu
deering van een openlucht zwengel egenheid, was ik mij_
volkomen bewust van de verantwoordelijkheid en de moei
lijke taak, die mij daar wachtte. En wel voornamelijk
met het oog op de groote gevaren, die er bestaan, vooral
voor onze jeugd op het gebied van de zedelijkheid, daar
waar in z.g. natuurbaden communicatie van beiderlei
seksen mogelijk is, in welken vorm dan ook.
Mijnheer de Voorzitter. Het is immers voldoende be
kend tot welke excessen en tot welk een volksverwilde
ring het mondaine bad en strandleven leidt.
Ik heb mij dan zoowel in de eerste als in de tweede
commissie op een zuiver principieel standpunt gesteld,
krachtens onze Katholieke beginselen omtrent zedelijkheid
en onze zedelijke normen.
Ia de eerste commissie is geen overeenstemming be
reikt kunnen worden betreffende punten van principieelen
aard, waarop toen de zaak min of meer is vastgeloopen.
In de tweede commissie is wel overeenstemming tot
stand gekomen d.w.z. de minderheid, die genoemde princi
pes niet deelde, heeft zich zonder haar meening prijs
te geven bi'j de meerderheid neergelegd en was dus verder
samenwerking mogelijk.
Ik leg er de nadruk op, Mijnheer de Voorzitter, dat
er door de meerderheid van de commissie, wat de princi-
pieele zijde van het vraagstuk betreft, in geen enkel
opzicht water in de wijn is gedaan, wat uit de aard van
de zaak met een principe ook niet mogelijk is.
Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in de commissie
na deze overeenstemming aangenaam en prettig gewerkt.
Wii