Verg. 24- Maart 1937*
Wij bezochten, zooals het rapport ook aangeeft,
verschillende zwemgelegenheden o.a. te Swalmen» Dit
bezoek, Mijnheer de Voorzitter, was voor mij min of
meer een openbaring. Hier was een moderne zwemgele-
genheid, waar een volledige afscheiding bestond voor
dames en heeren, geheel consequent tot in alle onder
deel en doorgevoerd.
Dit zwembad is door den pastoor te Swalmen inge
zegend en,zooals deze pastoor mij heeft verklaard?
heeft hij dat in volle gerustheid gedaan, omdat hij
er van overtuigd was, dat daar niets zou gebeuren,
wat in strijd was met de Katholieke beginselen omtrent
zedelijkheid.
Een en ander heeft mij doen nadenken en ben daar
bij tot de volgende conclusie gekomen:
Het is niet voldoende af te geven op het mondaine
bad en strandleven van onzen tijd, daarmee zijn we
niet van de kwestie af. We moeten het dus in goede
banen trachten te leiden en is m.i. .ook hier een taak
voor de overheid weggelegd, wat voor een particulier
niet mogelijk is.
Het is daarom weer niet voldoende voor de over
heid om verordeningen of politiemaatregelen vast te
stellen ter voorkoming van ongewenschte toestanden
in bad en zwemgelegenheden.
Mijnheer de Voorzitter. Waar het mogelijk is en
dat is in gemeenten, waar de overgroote meerderheid
van de bevolking uit beginselvaste menschen bestaat,
daar moeten we laten zien hoe het wel moet door een
openlucht zwemgelegenheid tot'stand te brengen, waar
wij in volle gerustheid Onze kinderen naar toe kunnen
zehden en waar wij in geen enkel opzicht bevreesd
behoëven te zijn, dat daar ook maar iets zou kunnen
gebeuren, wat hun reinheid zou kunnen benadeelen.
Mijnheer de Voorzitter. Met deze gedachte voor
oogen, "heb ik dan ook in het volle bewustzijn van
mijn verantwoordelijkheid het aan den Raad gezonden
rapport durven en kunnen onderteek enen en zou ik den
Raad willen adviseer en hun medewerking aan het tot
standkomen van een zoodanige zwemgelegenheid als
door mij genoemd niet te willen onthouden.
De heer BRINKERHOF wil kort zijn. Hij wil een
woord van hulde brengen aan" den voorzitter der commis
sie,, den heer Foeken, die het leeuwenaandeel heeft
gehad in het werk der commissie, vooral in het samen
stellen van het rapport. Spreker wil opmerken, dat
het werk van de eerste commissie niet is beëindigd
wegens principieele verschillen in den boezem der
commissie, maar, omdat" deexploitantdie daarvoor
was. aangezocht, niet bereid was de exploitatie op
zi'bh te nemen.
De