Verg. 2d Pec 1938.
401,
Mijnheer de Voorzitter. Ik moest in die vergadering
verder hierover zwijgen, Ik'had toen geen bewijzen. Ik
veronderstelde een oogenblik, na Uw betoog gehoord te
hebben, een betoog, waarin zooveel overtuiging lag, eer.
zoo uitgesproken, Brinkerhof je vergist je en daar hei,
een maand geleden was, dat ik dien brief las, vond ik
het'beter de zaak te laten rusten tot nader orde. Dit
zwijgen, van mijn kant, heeft een zonderlinge indruk
.in de openbare vergadering gemaakt, zoo zelfs, dat de
verslaggever van het Dagblad van Noord-Brabant, die t
toen aanwezig was, zijn conclusie over mij in een cafe
ten beste gaf. En ik geef toe, Mijnheer de Voorzitter,
dat er toen ook wel een aanmerking op mij te maken viel,
doch zooals ik reeds, zeide, ik^moest uit Uw woorden een
houding opmaken, dat deze oprecht waren.
Het gaf mij echter toen reeds veel te denken, dat
de eene Wethouder,>die toen aanwezig was, t.w. de heer
Van Mierlo, in alle-talén.'zweeg en mededeelde, dat hij
■niet van plan was de commissie van advies bijeen te
roepéh, toen dit door mij gevraagd werd*
IJ kunt begrijpen, nqdjnheer de Voorzitter, dat ik
popelde om dien, brief, die aan Burgemeester en Wethouders
was gericht, nog eens te lezen, welke mij met de meest
welwillendheid verstrekt werd.
Dien zelfden dag meenden drie Raadsleden, leden van
de commissie van advies voor sociale aangelegenheden,
een vergadèring van die commissie te moeten aanvragen.
Die vergadering is op 6 December '1938 gehouden.
De Voorzitter van de commissie, die min of meer zijn
verwondering uitsprak tot het bijeen roepen van deze
vergadering, las een schrijven 'van Iljr. Wijnbrans, waarin
deze Mededeelde met ingang van 1 Januari 1939 ontslag
■te nemen zonder eenige motiveering»
Met dezelfde overtuiging, Mijnheer de Voorzitter,
waarmede in het openbaar dep Raad verkeerd inlichtte
„en met die-zelfde overtuiging, waarmede U mij een on
juist antwoord gaf in "bet openbaar, trachtte de heer
Van Mierlo de ob.mmiss.ie te doen overtuigen. De heer Vr>n
Mierlo had echter buiten de waard gerekend.
Welwillend was mij door een der 'geneesheeren een
afschrift "van een schrijven aan Burgemeester en Wee-
houders gericht ter'hand gesteld.
En wat durven Burgemeester en Wethouders nu hiervan
t"é schrijven?
u Zij vinden het ongewoon, dat een dergelijk schrijven
•,aanderden "wordt medegedeeld, doch daarover aanstonds.
*4 Die: brief dan,mijnheer de Voorzitter, is gedateerd
$0 October 1938 als antwoord op een schrijven van Bur
gemeester en Wethouders d.d. i£i October 1938 en was
dus ruim een maand in het bezit van Burgemeester en Wet
houders voor die openbare vergadering»
Dit schrijven,.Mijnheer de Voorzitter, welks inhoud
een aaneenschakeling', is van motfeven inzake de te lage
honèreering, daarvan was de Vooratttér in die openbare
vergadering niets, maar dan ook niets bekend. Mijnheer do
Voorzitter, ik vraag aan U, hbe zoudt U mij noemen, wan
neer ik met dergelijke vertelseltjes in het openbaar
kwam