Derde en laatste "blad.
Geh.verg. 14- Juli 1939.
De heer VAN GESTEL wil antwoorden, dat hij als onder
teekenaar zijn geweten absoluut niet bezwaard gevoelt.
Meer zal hij er niet van zeggen.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Van Gestel in presen
tie van Wethouder Oomen en van den Secretaris heeft ge
zegd, dat hij een stuk heeft geteekend, terwijl hij niet
letterlijk wist, wat er in,stond.
De heer VAN GESTEL zegt, dat het is gegaan, zooals
het in de notulen staat.
De VOORZITTER zegt, dat het hem blijft hinderen, dat
de Wethouders hem dit hebben aangedaan. Willen de heeren
geen rehabilitatie geven, dan moeten ze dat weten. Spreker
zal het volgend jaar weggaan. Die persoonlijke kwestie
blijft echter bestaan. Gelooft men aan het rechterlijk
vonnis of niet?
De heer VAN OPSTAL zegt, dat de Raad er mee te maken
heeft.
De heer FOENEN is van meening, dat in den Raad de
uitspraak moet vallen. De Voorzitter hoort wel, dat hij
geen antwoord krijgt. Spreker zou willen hooren, wanneer
de Voorzitter een onderhoud heeft gehad met den heer
Braakhuis
De VOORZITTER zegt, dat, wanneer de Raad het goed
dunkt, nog een vergadering van dezen Raad zal plaats heb
ben.
De heer OOMEN wil een Raadsvergadering zonder presen
tiegeld. Spreker duldt niet, dat verdachtmakingen gelan
ceerd worden. Spreker is expres voor deze zaak ter ver
gadering gekomen. Het moet maar eens uit zijn met die
verdachtmakingen. Dit is vandaag sprekers laatste woord.
De VOORZITTER zegt, dat hij dan nog geen afscheid
neemt