I Verg. 28 April 1939. 51. I 1! W'| O- De heer FOEKEN merkt op, dat hier verschil van inzicht bestaat. De heer BRINKERHOF zegt ook vragen in deze te hebben gesteld. Burgemeester en Wethouders antwoorden mij, zegt spreker, dat het initiatief niet van het College is uitgegaan. Ik wil dit direct aannemen, eveneens als dat Burgemeester en Wethouders deZe gestinr| leerd zouden hebben. Ook was voor het houden van deze vermakelijkheid geen toestemming noodig van ons College wijl deze geheel op particulier terrein gehouden is; het kan allemaal volgens-de letter der wet in orde zijn| doch Burgemeester en Wethouders hebben toch zeker ook rekenschap te houden met de geest der wet. Hier was sprake van een volledige kermis en waar nuj de wetgever in artikel 229 der Gemeente-wet een uitvoe rige memorie van toelichting geeft, waarin op het algemeen belang zoowel plaatselijk als provinciaal ge wezen wordt, hadden de Wethouders mijns inziens hier te gen bezwaar moeten inbrengen. Dit is hu niet gebeurd en is de Voorzitter in zijn kwaliteit al-s hoofd der politie aansprakelijk. Deze twee functies zijn toch moeilijk te scheiden; ik- wil hiermede zeggen, dat de Burgemeester als hoofd der politie, moeilijk de belangen van zijn gemeente kan verwaarloozen, integendeel, hij zal als hoofd van poli tie terdege rekening moeten houden met deze belangen en dat is door het toestaan van deze kermis uit het oog verloren. Het algemeen belang eischt ook, dat de patien-| ten in een ziekeninrichting rustig kunnen liggen en- niel gestoord worden door een helsch lawaai van muziek en vuurwerk. En nu moet mij iets van het hart. Wanneer ik het zoo juist over den Burgemeester had, dan zal m.i, die zelfde Burgemeester rechtvaardig in zijn beslissingen dienen te zijn m.a.w, den een het maken van muziek door middel van een gramofoonplaatje niet behooren te weige ren en een ander toestaan om door muziek kabaal te maken, welke beide gevallen zich in een maand tijds heb-| ben afgespeeld, Dat is meten met twee maten, wat voor ee| Burgemeester ontoelaatbaar is. Hij moet .boven alle par tijen staan.- Op mijn eerste vraag zou ik van de Wethouders gaf. ne nog een antwoord hebben. Hoe is hun oordeel over de gehouden kermis geweest? De eerste vraag luidde: Welke motieven hebben Burgemeester en Wethouders ertoe ge leid, om tijdens de Paaschdéggn in onze gemeente een kermis te doen of laten houden? Althans daartoe ver gunning te geven? Op mijn tweede vraag geven Burgemeester en Wethouder'! geen antwoord, omreden het is uitgegaan van het parti culiere initiatief. De vraag luidt als volgt: Zijn Burgemeester en Wethouders met ondergeteekende niet van meening, dat in dezen tijd van groote werklooshei', en verarming het houden van een kermis niet in over eenstemming is met den economischen toestand in zijn geheel, doch in het bijzonder in onze gemeente? ,8'

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1939 | | pagina 51