Verg. 17 April 19^0<,
288.
daarvoor geen grenswijziging noodig, doch heeft de
wetgever zelf aangegeven op welke wijze deze tot oplos
sing kunnen worden gebracht.
Zoo dienen dan ook om deze reden de plannen tot grens
wijziging, waardoor slechts wordt verkregen, wat men met
Professor Van Vuuren zou kunnen noemen een wanstaltige
groei van een stedelijke agglomeratie 11 achterwege te
blijven.
In de provincie Noordbrabant heeft de praktijk zich
blijkbaar nog niet aangepast aan deze mogelijkheden. Immers
bij brief van 27 December 1939 vragen Gedeputeerde Staten
dezer provincie, op grond van him bevoegdheid, daartoe
gegeven bij artikel 158, 2de lid, der Gemeentewet, het
oordeel van de besturen der gemeente Breda en de 3 buiten
gemeenten omtrent bij hen bestaande voornemens te bevorde
ren, dat gedeelten van de 3 buitengemeenten wórden gevoegd
bij de gemeente Breda»
De korte en sobere toelichting, welke meer een op
somming dan een uiteenzetting, zooals de wet voorschrijft,
van de beweegredenen geeft /waarom Gedeputeerde Staten
voornemens zijn een voorstel tot deze grenswijziging te
doen, is in dusdanige algemeene termen gesteld,met weg
lating van iedere motiveering,waarop de meening van het
Ooilege steunt, dat aan de hand van dit stuk de noodzake
lijkheid der grenswijziging niet blijkt. Blijkbaar hebben
Gedeputeerde Staten hier gedacht: aan het onmogelijke is
niemand gehouden.
De