Verg, 17 April 260. De reactie is van den beginne af zeer rustig gefeest en niet alleen in den zin van een lijdzaam berusten in het onvermijdelijke» Integendeel, herhaal delijk constateert men een zich accoord verklaren uit verstandelijke overweging* h Mijnheer de Voorzitter» Deze slotbeschouwing doet de deur dicht. Ik heb mij afgevraagd, hoe een Gemeentebestuur zooiets durft te schrijven» Op een gesproken woord is niet veel verhaal, tenzij het onder betrouwbare getuigen is gezegd, doch hier staat het zwart op wit. Heeft de Gemeen teraad van Breda deze woorden ook voor zijn rekening ge nomen? Heeft de Gemeenteraad van Breda aan het prae- advies, dat Burgemeester en Wethouders tevens aan de Commissie richtten, wel de noodige studie besteed, die een zoo belangrijke zaak van hen eischen mag? Ik moet dit start betwijfelen» Er was van hun kant bezien ook geen reden voor» Zij hadden immers niets te verliezen. Burgemeester en Wethouders van Breda haddeh voor hen deze belangrijke zaak bekeken en door dit College voorgelicht. Het ingezonden stuk van den stedebouwkundige, den heer Ir. Alphons Siebers, op het prae-adviee van het College te Breda op de plannen van Gedeputeerde Staten, zal voor vele Raadsleden misschien een ontgoocheling zijn. Zal de Gemeenteraad van Breda zijn College van Bur gemeester en Wethouders hierop ter verantwoording roepen? Of zal hij in de onjuistheden van dit prae-advies blijven berusten? Onjuistheden in die motieven, die het College van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Ginneken en Bavel - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 260