Verg. 17 Apr i0^
van Breda zoo sterk naar voren laat komen.
Mijnheer de Voorzitter, ik moet dit eterk betwijfe
len, gelezen hebbende van het bazuingeschaldal tij deno
de behandeling van dit prae-adviee door do Bredasche
Raadzaal heeft geklonken ter eere van het College..
Het zal dan ook mieilijk zijn voor de heeren Raads
leden om alle lofuitingen, welke zij aan het College
btachten, te herroepen.
De Commissie te Breda heeft in deze haar taak vol
bracht; ik was daar getuige van; op één na hebben deze
heeren blijk gegeven, dat ook zij gerust waren in het
bewuste prae-advieö0 Hot gesprokene in deze zitting van
den dubbelen raad was geheel irformatorisch. Doch ook
hij bezit de bevoegdheid om opnieuw een vergadering bij
een te laten roepen. Of ook hij hiervan gebruik zal maken?
De uiteenzetting, die de Voorzitter dezer Commissie
aan de vergadering gaf, inzake de rioleering, was even- -
eens niet juist. De Voorzitter zeide ongeveer in deze
woorden het volgendes 11 Met de rioleering is het treurig
gesteld. Het is evenwel op te loss enj doch diegene, die
veel water loost, zal niet veel willen hij dragen.
Deze slotbeschouwing en het prae-advies van het
College te Breda zijn in strijd met de waarheid.
Burgemeester enWethouders te Breda nemen bovendien
ln deze slotbeschouwing de allures aan van het Staats
hoofd van onze bevriende natie en dictecren, da.t deze
gebiedsuitbreiding onvermijdelijk ie.
Ik