BIJLAGE 98.
Beek N.B., 4 December 1947.
Aan de Raad,
Onderwerp:
Regelen toepassing
art. 1 der Woonruim
te wet.
Krachtens het bepaalde bij artikel 4, eerste lid,
der Woonruimtewet 1947, in werking getreden 1 October 1947,
zal de raad binnen drie maanden na de inwerkingtreding re
gelen moeten vaststellen, waaraan Burgemeester en Wethouders
zijn gebonden bij het verlenen van vergunningen tot het
in gebruik nemen van woonruimte in de gemeente.
Deze regelen zijn in bijgaand concept-besluit ver
vat. Voor een goede administratieve afwikkeling is aan de
schriftelijke behandeling van een aanvrage de voorkeur ge
geven (art.l).
In artikel 3 zijn de gronden opgenomen, waarop in
ieder geval een aanvraag om vergunning most worden gewei
gerd, terwijl in artikel 4 juist de gronden zijn weergege
ven, waarop Burgemeester en Wethouders in het algemeen niet
zullen weigeren.
Tussen beide categorieën in ligt een veld met vele
mogelijkheden, welke veelal van onvoorzienbare aard zijn.
Hiervoor zijn geen regelen te geven. Burgemeester en V/et-
houders zullen hier naar eigen inzicht moeten handelen,
waarbij zij slechts het belang van een doelmatige verdeling
van de beschikbare woongelegenheid als richtsnoer mogen
aanhouden.
Juist door het onvoorzienbare karakter der omstandig
heden werd het nodig geoordeeld middels artikel 7 een hard
heidsclausule in het leven te roepen, welke mogelijkheden
inhoud tot matiging van de werking van artikel 3.
BURGMEESTER EN WETHOUDERS VAN BEEK N.B
DE SECRETARIS,