daarvan niet meer bedraagt dan 500 M3; deze inhoud wordt be
rekend overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de Financierings
regeling woningbouw 1948 is bepaald.
2.Bij verlening van een voorschot, als bedoeld in het eerste lid,
is, totdat de uitkering, bedoeld in artikel 14 der Financie
ringsregeling woningbouw 1948 heeft plaats gehad of vast staat,
dat een zodanige uitkering niet zal plaats hebben, door de
bouwer aan de gemeente slechts aflossing verschuldigd over het
verschil tussen het gehele voorschot en de niet rendabele
bouwkosten, zullende de rente en aflossing over dit verschil
aan de gemeente moeten worden voldaan bij wijze van jaarlijkse
annuïteiten met dien verstande, dat bij wijziging van het
bedrag der niet rendabele bouwkosten als gevolg van een her
ziening van het bedrag der rendabele bouwkosten met toepassing
van artikel 13 der Financieringsregeling woningbouw 1948, de
te betalen jaarlijkse annuïteiten ook dienovereenkomstig
zullen worden herzien met inachtneming van de dan nog reste
rende duur van de termijn, waarvoor het voorschot is verleend.
De rente over dat gedeelte van het voorschot, waarop niet
wordt afgelost, zal voorzover mogelijk worden verrekend met de
door de bouwer aan de gemeente overgedragen jaarlijkse bij
drage van het rijk overeenkomstig de Financieringsregeling
woningbouw 1948, ten behoeve van de bouw der woning toegekend.
3.Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in artikel 14 der Finan
cieringsregeling woningbouw 1948 of zodra vast staat dat een
zodanige uitkering niet zal plaats hebben, wordt de te betalen
annuïteit berekend over het dan nog resterende deel van het
verleende voorschot en zodanig vastgesteld dat na afloop van
de termijn, waarvoor het voorschot is verleend, het gehele
voorschot zal zijn afgelost. Voor het geval de uitkering, be
doeld in artikel 14 der Financieringsregeling woningbouw 1948
plaats heeft is de schuld aan de gemeente steeds onmiddellijk
opeisbaar ten belope van gemelde uitkering.
Par.3: Voorschotverlening aan bouwers, die bouwspaarder zi.jn
Artikel 5.
1.Aan de bouwer, die bouwspaarder is, wordt ten hoogste een
voorschot verleend ten bedrage van de niet rendabele bouwkos
ten, indien de inhoud der woning niet meer bedraagt dan 500 M3
en mits het restant der stichtingskosten wordt verstrekt
door bouwer en bouwkas tezamen, van de bouwer bij de bouwkas
tenminste 20% van de rendabele bouwkosten als spaartegoed
aanwezig is en hij tenminste 3 jaren bouwspaarder is, zullende
slechts van de eis, dat de bouwer tenminste 3 jaren bouwspaar
der moet zijn in zeer bijzondere gevallen kunnen worden afge
weken. De inhoud der woning wordt berekend overeenkomstig
hetgeen daaromtrent in de Financieringsregeling woningbouw 1943
is bepaald. De verstrekking geschiedt in dier voege, dat
zowel de bouwkas als de gemeente het recht zullen hebben het
gehele bedrag der schuld, zowel die aan de gemeente als die
aan de bouwkas, te eisen met dien verstande dat betaling aan
een hunner gedaan de bouwer bevrijdt, in welk geval tussen de
gemeente en de bouwkas verrekening zal geschieden, bij welke
verrekening de vordering van de bouwkas in alle geval'! en aller
eerst geheel zal moeten worden voldaan alvorens de gemeente
enige terugbetaling van het aan haar verschuldigde zal genieten,
2.Voor het geval de uitkering, bedoeld in artikel 14 der Finan
cieringsregeling woningbouw 1948 plaats heeft is de schuld
aan de gemeente steeds onmiddellijk opeisbaar ten belope van gen
melde uitkering, zodat ten deze de voorrang van de vordering
van de bouwkas niet geldt.
-