gedurende de eerste 4 jaren der heffing f.2,10 per H.A.;
gedurende de laatste 5 jaren der heffing f.1,80 per H.A.
3.a.welke geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen een strook
vsn 600 meters langs het weggedeelte of binnen een straal
van 600 meters van het eindpunt ervan en niet vallen onder
le. of 2e.;
b.welke vallen onder de omschrijving sub b van artikel 1.
gedurende de eerste 4 jaren der heffing f.1,05 per H.A.;
gedurende de laatste 5 jaren der heffing f.0,90 per H.A.
2., De stroken langs de weg worden gemeten uit en evenwijdig aan
de grens van het weggedeelte, terv/ijl de afstand om het eind
punt wordt gemeten uit de as van de weg aan het eindpunt.
3. Ongeacht de feitelijke toestand wordt uit de kadastrale plans
vastgesteld of en zo ja, welke belasting verschuldigd is.
4. De belasting voor de gebouwde eigendommen wordt niet geheven
van het bedrag, waarmede de belastbare opbrengst van een woning
of ander gebouw, al dan niet met bijgebouwen, de som van f.150,—
te boven gaat.
5. De opbrengst der belasting zal niet te boven mogen gaan:
gedurende de eerste 4 jaren het bedrag van f.1409,per jaar;
gedurende de laatste 5 jaren het bedrag van f.1206,per jaar.
6. Indien de opbrengst der belasting, berekend volgens het eerste
lid van dit artikel, te boven zou gaan het bedrag, dat volgens
het vijfde lid van dit artikel ten hoogste kan worden geheven,
dan wordt bij de vaststelling der aanslagen op het overeenkom
stig het eerste lid van dit artikel berekende bedrag der ver
schuldigde belasting een zodanige vermindering toegepast, dat
het totaal bedrag der aanslagen het bedrag in het vijfde lid
van dit artikel aangegeven niet overschrijdt.
7. Bij de berekening van het bedrag van de aanslag wordt een
gedeelte van een cent verwaarloosd.
8. Aanslagen van minder dan 25 cent worden niet ten kohiere ge
bracht.
Artikel 6.
Wanneer wegens gebouwde eigendommen waarop deze verprdening
toepasselijk is over enig belastingjaar een gelijk of hoger
bedrag aan baatbelasting wordt geheven wegens de verharding
van een ander weggedeelte, dan wordt over datzelfde belasting
jaar geen aanslag ingevolge deze verordening opgelegd.
Artikel 7.
Van de belasting zijn vrijgesteld:
a. de percelen, waarvan de gemeente of een harer instellingen
de genothebbende is;
b. de gebouwen, uitsluitend dienende als inrichting van weldadig
heid of tot verpleging en genezing van zieken of gebrekkigen;
c. de gebouwen, uitsluitend gebezigd voor de openbare eredienst;
d. de percelen, uitsluitend dienende als inrichting van onderwijs,
welke van rijks- of gemeentewege worden gesubsidieerd;
e. de begraafplaatsen met aanhorige gebouwen;
f. de percelen ten behoeve waarvan geen gebruikt van het weggedeeltï
kan worden gemaakt, omdat daarvoor geen recht van uitweg"naar
dat weggedeelte bestaat, noch genomen wordt of kan genomen
worden, voor zover zij niet vroeger onder de toepassing der
verordening zijn gevallen;