3. Ongeacht de feitelijke toestand wordt uit de kadastrale plans vastgesteld of en zo ja, welke belasting verschuldigd is. 4. De belasting voor de gebouwde eigendommen wordt niet geheven van het bedrag, waarmede de belastbare opbrengst van een woning of ander gebouw, al dan niet met bijgebouwen, de som van f.150,te boven gaat. 5. De opbrengst der belasting zal niet te boven mogen gaan: gedurende de eerste 4 jaren der heffing het bedrag van f.1692,per jaar; gedurende de laatste 5 jaren der heffing het bedrag van f.1450,per jaar. 6. Indien de opbrengst der belasting, berekend volgens het eerste lid van dit artikel, te boven zou gaan het bedrag, dat volgens het vijfde lid van dit artikel ten hoogste kan worden geheven, dan wordt bij de vaststelling der aanslagen op het overeen komstig het eerste lid van dit artikel berekend bedrag der verschuldigde belasting een zodanige evenredige vermindering toegepast, dat het totaal bedrag der aanslagen het bedrag in het vijfde lid van dit artikel aangegeven niet overschrijdt. 7. Bij de berekening van het bedrag van de aanslag wordt een gedeelte van een cent verwaarloosd. 8. Aanslagen van minder dan 2.5 cent worden niet ten kohiere ge bracht. Artikel 6. Wanneer wegens eigendommen, waarop deze verordening toepasse lijk is over enig belastingjaar een gelijk of hoger bedrag wordt geheven aan baatbelasting wegens de verharding van een andere weg, dan wordt over datzelfde belastingjaar geen aan slag ingevolge deze verordening opgelegd. Artikel 7. Van de belasting zijn vrijgesteld: a. de percelen, waarvan de gemeente of een harer instellingen de genothebbende is; b. de gebouwen, uitsluitend dienende als inrichting van weldadig heid of tot verpleging en genezing van zieken of gebrekkigen; c. de gebouwen, uitsluitend gebezigd voor de openbare eredienst; d. de percelen, uitsluitend dienende als inrichting van onderwijs welke van rijks- of gemeentewege worden gesubsidieerd; e. de begraafplaatsen met aanhorige gebouwen; f. de percelen, ten behoeve waarvan geen gebruik van de in arti kel 1, 2e.lid, bedoelde weg kan worden gemaakt, omdat daar voor geen recht van ui tv/eg naar die straatweg bestaat, noch genomen wordt of kan genomen worden, voorzover zij niet vroe ger onder de toepassing der verordening zijn gevallen; g. de percelen, welke aan publiekrechtelijke lichamen toebehoren en uitsluitend als weg in gebruik zijn; h. de percelen, waarvoor ingevolge artikel 7 der Heffingsverorde ning Baatbelasting Emer, vastgesteld door de raad der voor malige gemeente Princenhage op 7 November 1930, afkoop van de op grond van die verordening verschuldigde belasting plaats had. Artikel 8. 1. Aan de aangeslagene, die in de loop van het belastingjaar zijn rechten op het onroerend goed, waarvoor hij is aangesla-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 175