BIJLAGE 28.
Beek N.B., 19 Februari 1948.
Aan de Raad
Onderwerp:
Bezoldiging gemeen
te personeel.
Een van de vele proble. en die de oorlog in 1940 met
zich medebracht was het veelomschreven vraagstuk van de verhou
ding lussen lonen en prijzen. Deze verhouding, die vóór 1940
in Nederland vrij gunstig was, werd al kort na het-begin van
de oorlog ontwricht ten nadele van de lonen. Deze ontwrichting
nam steeds dreigender vormen aan en ze werd na de bevrijding
zelfs catastrophaal, daar de lonen slechts ten dele werden aan
gepast aan het sterk gestegen prijzenniveau
De loonsverhogingen die van overheidswege voor het
vrije bedrijf in de 1 op der jaren werden toegestaan, herstel
den eerst in de loop van 1946 dit verbroken evenwicht enigszins.
T.a.v. de lonen van het overheidspersoneel is deze toestand
tot op heden echter nog niet bereikt.
De bezoldiging van het gemeentepersoneel behoort krach
tens de gemeentewet tot de taak van de raad. Reeds vóór de
oorlog had de regering echter reeds enige malen deze bevoegd
heid van de raad beperkt door bindende voorschriften te geven,
die de gemeentebesturen hadden te volgen. Na Mei 1940 is de
Secretaris-Generaal van Binnenlandse Zaken op deze ingeslagen
weg voortgegaan en de regering deed na de bevrijding hetzelfde.
Ondanks de aantasting van de gemeentelijke autonomie,
die deze werkwijze der regering met zich medebrengt, heeft deze
handelwijze toch ook grote voordelen. Door deze centraal gege
ven voorschriften wordt immers een unificatie der bezoldiging
van het gemeentepersoneel in geheel Nederland verkregen, hetgeen
de rechts-positie van dat personeel aanzienlijk versterkt.
Het feit dat de maatregelen, die de regering op dit gebied
neemt niet altijd ieders instemming hebben, o.a. de toetsing
van gemeentelijke functies aan rijksfuncties, waarover hieronder
nader wordt gesproken, ondervond nogal veel critiek, neemt
toch niet weg, dat het streven der regering tot het brongen
van eenheid in de bezoldiging ieders waardering verdient.
Bij het opstellen van een globaal overzicht van de
maatregelen der regering tot verbetering van de bezoldiging
van het overheidspersoneel, kunnen die maatregelen welke tij
dens de bezettingsjaren werden getroffen gevoegelijk buiten
beschouwing blijven, daar deze maatregelen ma de bevrijding
bijna allen werden ingetrokken en vervangen door andere en
verdergaande verbeteringen.
Alleen op de regeling der kindertoelage blijven de be
zettingsmaatregelen, voor zover het betreft kinderen geboren
vóór 1 mei 1945 van personeel dat toen reeds in dienst was,
van toepassing, daar deze kindertoelageregeling voor het be
trokken personeel gunstiger was dan de later van toepassing
verklaarde regelingen.
De eerste wijziging der bezoldiging na de bevrijding
trad op 1 Janu ri 19 45 in werking, krachtens het Koninklijk
Besluit van 18 April 1945, no.2 (S no.F 55). Dit besluit
ging uit van de toestand op 10 Mei 1940. Toegekend, werden een
vaste toelage van 15% en een tijdelijke toelage van 5%, boven-