dien werden een tijdelijke toelage van 5$ voor zover
met inbegrip van de 15/ en 5% een grens van f.3000,voor
gehuwden en van f.2200,voor ongehuwden niet werd over
schreden.
Vervolgens werd bij K.B. van 15 Januari 1946 (S no.
G 13) met ingang van 1 September 1945 een overbruggingstoela
ge van f.240,voor gehuwden en van f.120,voor onge
huwden toegekend.
Bij K.B. van 14 December 1946 (S no.G 362) werd het
in de vorige alinea genoemde K.B. G 13 gewijzigd. Deze wij
ziging gaf voornamelijk een nieuwe toelage van 10% der
b ru to-bezoldi ging
In de circulaire van de Minister van Binnenlandse
Zaken van 10 December 1946 werden de na de bevrijding tot
stand gekomen verbeteringen samengevat, terwijl hierin
werd uitgestippeld hoe de Minister zich voorstelde tot
een definitieve salarisregeling te komen. De definitieve
salarissen zouden gevonden worden door incorporatie van de
toelagen ex K.B. G 13, terwijl het daarna verkregen bedrag
zou worden verhoogd met 10$.
De volgende formule laat zien hoe de definitieve
salarissen zouden worden berekend:
(wedde per 10/5-49 15/ 5% (resp.10/) f.240,10$
van 4 nieuw salaris.
A bedrag verkregen na berekening van tussen gestelde
vo rm
Op het dan gevonden bedrag zouden de nodige afrondingen
kunnen worden toegepast, teneinde de salarissen voor de prak
tijk beter handteerbaar te maken.
De laatstgenoemde verhogingsn van 10$ mocht echter
slechts worden toegekend in zover daarmede niet het bedrag
der bezoldiging van een overeenkomstige rijksfunctie zou
worden overschreden. De Minister zou n.l. een overzicht
geven met welke rijksfunctie een bepaalde functie bij de
gemeente vergelijkbaar was.
Intussen verheelde de Minister zich niet, dat in de
gemeenten beneden 5000 zielen de bezoldigingen na toepassing
van bovenstaande formule-berekening beneden die der verge
lijkbare rijskfuncties zouden blijven. Indien dit geval
zich in een gemeente zou voordoen, mochten de bezoldigingen
worden opgetrokken tot het rijksplafond.
Voor het vaststellen van dit rijksplafond vergeleek
de Minister, zoals hierboven reeds werd aangetipt, de functie
van de eerste ambtenaar van een gemeente met een bepaald
aantal inwoners met de functie van een departements-ambte-
naar. Voor gemeenten van 4000 inwoners, zoals Beek h.B.
werd de functie van eerste ambtenaar gelijkgesteld met de
functie van adjunct-commies ten departemente. De maximum
bezoldiging van deze adjunct-commies vormde dan het plafond
waarboven de bezoldiging van de eerste ambtenaar niet mocht
uitgaan, behoudens in bijzondere gevallen. Tevens werd
voorgeschreven, dat bij het opstellen van een salarisschaal
rekening moet worden gehouden met een verschil tussen de
minimum- en de maximumbezoldiging van tenminste 6 maal f.100,-
of m.a.w. er moest worden opgesteld een geleide loonschaal
met 6 periodieke verhogingen van f.100,De salarissen
van de lagere ambtenaren konden dan in verband met de bezol
diging van de eerste ambtenaar door de raad worden vastgesteld
Ook voor de bezoldiging van de gemeente-arbeiders geldt
een rijksplafond, n.l. de bezoldiging der rijkswerklieden die