BURGEMEESTER N PRINSENBEEK,
3IJLAGS 179.
MEMORIE VAN TOELICHTING, "behorende "bij het "be
sluit van de raad der gemeente Prinsenbeek dd.
3 Juli 1952 tot wijziging van de heffingsverorde
ning keurlonen ingevolge de Vleeskeuringswet
Gelijktijdig met de vaststelling van het onderhavige wijzigings-
"besluit, is door de raad besloten een nieuwe gemeenschappelijke rege
ling te treffen met "Breda e.a. voor de keuring van Vee en Vlees als
bedoeld in de Vleeskeuringswet (Stbl.1919, no.524)
Blijkens artikel 7» ie lid van deze regeling geschiedt de hef
fing en invordering van de keurlonen door iedere gemeente zelfstandig,
met dien verstande, dat de kringgemeenten keurlonen heffen tot gelijke
bedragen als de keurlonen, zoals die worden geheven in de centrale ge
meente.
Derhalve zijn de door Breda gestelde tarieven overgenomen,
zijnde voor:
a) een rund of eenhoevig dier f. 9»
b) een varken W 5,50
c) een kalf 4,
d) een nuchter kalf, schaap, geit, bok,
lam of big 1,
Aangezien de keurlonen voor slachtingen, uitsluitend bestemd
voor huiselijk gebruik, als bedoeld in artikel 6a van meergenoemde wet,
gelijk zullen zijn aan die voor de overige slachtingen, wordt de tweede
alinea van artikel 2 sub I geschrapt.
Wegens de door IJ bij schrijven van 21 November 1951, 0. nr.
21347, Sb, geplaatste kanttekening op artikel 2, sub III, is gelijker
tijd de verordening op dit punt herzien door schrapping van de eerste
alinea.
Artikel 7, lid 2, van hogergenoemde regeling bepaalt? "de
deelnemende gemeenten verplichten zich bij afkeuring de helft van het
keurloon in rekening te brengen, uitgezonderd voor een gestorven of
in nood gedood slachtdier, indien de eigenaar daarvan niet tot afslach
ting wenst over te gaan en de keuringsveearts het dier zonder nader
onderzoek kan afkeuren, in welk geval geen keurloon zal worden geheven,
resp. het geheven keurloon zal worden gerestitueerd". De redactie van
deze bepaling is aldus Burgemeester en Wethouders van Breda uitge
breid overeenkomstig èen daartoe te kennen gegeven wens van het Minis
terie van Binnenlandse Zaken.
Deze bepaling, die in de heffingsverordening moest worden opge
nomen, vervangt de redactie van artikel 3 Ier verordening, waartegen
door bij hogergenoemde brief eveneens bedenkingen waren gerezen.
Het tijdstip van inwerking treden van het wijzi^ingsbesluit
is gelijk een dat van de gemeenschappelijke regeling, zijnde 1 Septem
ber 1952.