verstrekt ten bedrage van:
a. 50 ten honderd van de laatstelijk genoten "beloning, indien hij
ten tijde van het ontslag kostwinner van een gezin is;
b. 40 ten honderd in de overige gevallen.
4« Hij, die op de datum van ingang van het ontslag kostwinner van
een gezin zijnde, nadien die hoedanigheid verliest, wordt daarna
behandeld op de voet als in de voorafgaande leden van dit artikel
ten aanzien van niet-kostwinners is bepaald.
5. Het bepaalde in lid 3 is niet van toepassing op de vrouwelijke
belanghebbende, die ten tijde van het ontslag gehuwd en niet kost
winner is van een gezin.
Artikel 8.
1. Wanneer een belanghebbende, aan wie een uitkering is toegekend
als bedoeld in artikel 7, inkomsten geniet of gaat genieten of in
verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of
na de dag, waarop het ontslag, terzake waarvan de uitkering is ver
leend, is aangezegd, wordt, indien deze inkomsten uit enige over
heidskas worden genoten, zodra en zolang de in artikel 7 bedoelde
uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk genoten
beloning zou overschrijden, deze uitkering met het bedrag dier
overschrijding verminderd en in de overige gavallen, zodra en zo
lang die uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk
genoten beloning met meer dan 20 ten honderd daarvan overschrijdt
de uitkering met het bedrag van dat meerdere verminderd.
2. Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheidskas, worden
andere inkomsten gelijkgesteld, indien zij worden genoten uit de
kas van één van de lichamen, bedoeld in artikel 4 van de pensioen
wet 1922 (staatsblad nr 240).
3» He belanghebbende, die in het genot is en blijft of onmiddellijk
na zijn ontslag, bedoeld in artikel 3» komt van een pensioen of
wachtgeld ten laste van het rijk, van een van de overzeese rijks
delen, van een publiekrechtelijk lichaam binnen het rijk of in een
van de bedoelde tijksdelen, van een door het openbaar gezag inge
steld fonds of van de Republiek Indonesia, ontvangt krachtens deze
verordening geen uitkering hoger dan het bedrag, hetwelk zijn
pensioen of wachtgeld bovenbedoeld, voor zover het in Nederland be
taalbaar is gesteld, minder bedraagt dan f.5050,per jaar.
Artikel 9*
De artikelen 3» vierde lid, 3&> 5» tweede lid, 6, tweede tot en
met laatste lid, 7, 7a, eerste lid, 8, 8a, 9» 10 en 11 van het
rijkswachtgeldbesluit vinden voor zoveel mogelijk overeenkomstige
toepassing ten aanzien van belanghebbenden aan wie een uitkering is
toegekend als bedoeld in artikel 7»
ArtikellO.
1. Een belanghebbende, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, heeft
binnen een termijn van 12 maanden volgende op het hem verleende ont
slag en zolang hij de leeftijd van 65 jaar niet heeft overschreden
aanspraak op een uitkering gedurende 126 dagen. De uitkering vangt
aan op de dag, waarop het ontslag ingaat. De uitbetaling van de uit
kering wordt opgeschort met ingang van de dag, waarop de werkloos
heids eindigt en wordt, behoudens het bepaalde in het derde lid,
binnen die termijn van 12 maanden telkens bij opnieuw intredende
onvrijwillige werkloosheid hervat.
2. Een gewezen belanghebbende, die buiten het geval bedoeld in artikel
3, tweede lid, op het tijdstip van ingang van een hem verleend ont
slag niet voldeed aan de vereisten, bedoeld in artikel 6, tweede
lid, heeft indien hij vervolgens door ontslag uit een andere betrek
king onvrijwillig werkloos wordt, behoudens het bepaalde in het