4. Op een uitkering bedoeld in het eerste lid, vindt het bepaalde in artikel 8 overeenkomstige toepassing. derde lid, alsnog aanspraak op een uitkering gedurende 126 dagen, indien hij op het tijdstip van het laatste ontslag als nog voBÜdoet aan de vereisten, "bedoeld in artikel 6, tweede lid. Het bepaalde in het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing. 5. Geen aanspraak op een uitkering als bedoeld in de voorgaande le den bestaat, indien en zodra een belanghebbende aanspraak kan doen gelden op uitkering ingevolge de werkloosheidswet of enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of daarmede gelijk te stellen uitkering, noch indien en voor zover bij deze ge meente doorgebrachte diensttijd reeds op de voet van een zo danige regeling door enige uitkering is vergolden. 4» Geen aanspraak op een uitkering als bedoeld in het tweede lid bestaat, indien voor de gewezen belanghebbende onmiddellijk voor afgaande aan het daar bedoelde laatste ontslag het overeengekomen vast loon in geld, verdiend in loondienst van een of meer werk gevers meer bedroeg dan f.6000,per jaar. 5. De uitkering bedoeld in het eerste en tv/eede lid bedr agt van de laatstelijk genoten beloning 80;"a voor gehuwde mannen en voor kostwinners van een gezin; "JOfo voor ongehuwde van 18 jaar en ouder, die geen kostwinner zijn van een gezin en niet bij ouders inwonen; 60rfo voor de overige belanghebbenden. 6. Het bepaalde in de artikelen Ja, 5, tweede lid, 7? tweede lid en 8 van het rijkswachtgeldbesluit vindt voor zoveel mogelijk over eenkom' tige oepassing. Artikel 11. 1. De gewezen belanghebbende, aan wie ingevolge het bepaalde in deze verordening een uitkering is toegekend en die - onvrijwillig werkloos zijnde - binnen de t rmijn, gedurende welke hij daaraan aanspraken kan ontlenen, dan we1 gedurende een maand na afloop van deze termijn, langer dan drie dagen wegens ziekte of ongeval verhinderd is arbeid te verrichten, ontvangt vanaf de derde werk dag gedurende de tijd van bedoelde verhindering doch hoogstens gedurende een tijdvak van 52 weken een uitkering ten bedrage van QOfo der laatstelijk genoten beloning. 2. De uitkering bedoeld in het eerste lid wordt overigens verleend op de voet van het bepaalde in hoofdstuk VII van het ambtenaren reglement, indien het betreft een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, en op de voet van hoofdstuk V van het arbeidsovereenkomstenbesluit der gemeente Prinsenbeek indien het betreft een belanghebbende, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b. 3. Gedurende het tijdvak, dat een uitkering wordt verleend als be doeld in het eerste lid, vindt artikel 3a, eerste lid, van het rijkswachtgeldbesluit overeenkomstige toepassing. Artikel 12. 1. Indien en zolang een gewezen belanghebbende een der uitkeringen geniet, bedoeld in de artikelen 7» 10 en 11, heeft hij eveneens aanspraak op: a. indien het betreft een belanghebbende, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, een kindertoelage, welke behoudens het bepaalde in de aanhef van dit lid wordt toegekend en berekend op gelijke wijze als is bepaald in artikel 15 van de salaris verordening. 2. De kindertoelage bedoeld in het eerste lid, v/ordt berekend op de grondslag van de laatstelijk genoten beloning.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1952 | | pagina 88