BIJLAGE no.177.
De Raad. der gemeente Prinsenbeek;
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders dd.
13 October 1955;
Gelet op het bepaalde in artikel 275» leden 1 en 2 van de
gemeentewet
besluit:
vast te stellen de navolgende verordening:
VERORDENING op de heffing van een brandweerrecht
in de gemeente Prinsenbeek.
Artikel 1.
Onder de naam van brandweerrecht wordt een recht geheven wegens
door de vrijwillige brandweer, anders dan in geval van brand, bewezen
diensten als wacht- en toezichtdiensten tijdens vergaderingen, film
voorstellingen, circusvoorstellingen, uitvoeringen en andere verma
kelijkheden, als bedoeld in de verordening op de heffing van een be
lasting op vermakelijkheden, ongeacht of deze diensten worden ver
richt of uitgeoefend op grond van enig wettelijk voorschrift, enige
door het bevoegd gezag afgegeven vergunning, dan wel op verzoek
van belanghebbenden.
Artikel 2.
1. Het brandweerrecht is verschuldigd door:
a. degene, die krachtens wettelijk voorschrift of vergunning de
èn artikel 1 bedoelde diensten nodig heeft c.q. deze diensten
moet gedogen;
b. in alle overige gevallen door degene, die om het verlenen van
de in artikel 1 bedoelde diensten heeft gevraagd, dan wel door
degene, ten behoeve aan wie een dienst wordt verricht.
2. Betaling door een der belastingschuldigen ontheft de anderen van
de verplichting tot betaling.
Artikel 3»
Het recht bedraagt:
voor elk uur of gedeelte daarvan, dat door het brandweerpersoneel
dienst wordt gedaan, per beschikbaar gesteld lid van het perceel
f159
Artikel 4-.
1. Zodra bekend is, welk recht verschuldigd is, zenden Burgemeester
en Wethouders kosteloos aan degene, die tot betaling van dit recht
verplicht is, een gedagtekende kennisgeving, vermeldende in ieder
geval het verschuldigde bedrag, alsmede de mededeling, dat dit
bedrag binnen 7 dagen na de dagtekening van de kennisgeving, in
één termijn moet worden voldaan ten kantore van de gemeente-ont
vanger, die daarvoor een kwitantie afgeeft.
2. Bij gebreke van betaling van het recht, bedoeld in artikel 3» ge
schiedt de invordering overeenkomstig de artikelen 291 tot en met
295 van de gemeentewet.