kingen en andere van wegen deel uitmakende of daarmede recht streeks verbonden werken. 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing met betrekking tot wegen of gedeelten van wegen, voorkomende op het Rijks-, het pro vinciaal- of het tertiair wegenplan. Artikel 10a. 1. Het is verboden in andere gevallen dan die, waarin artikel 162 of I63 van het wetboek van Strafrecht toegepasselijk is: a. in wegen te graven, te spitten, of op andere wijze te roeren b. kunstwerken in, op of aan wegen aan te brengen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen; c. de aard of breedte van wegverhardingen te veranderen of op andere wijze verandering te brengen in de wijze van aan leg van een weg; d. bermsloten van wegen te dempen of gedempt te houden, af te dammen of afgedamd te houden; 2. De verbodsbepalingen, vervat in het eerste lid, onder a. tot en met _c zijn niet van toepassing; a. op onderhoudswerkzaamheden, welke door of op last van de onderhoudsplichtige worden uitgevoerd; b. indien de daar bedoelde handelingen worden verricht voor werken, welke krachtens een op deze verordening steunende ontheffing worden uitgevoerd; c. indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht voor werken, waarop de spoorwegwet, de locaalspoor- en tramweg- wet of de telegraaf- en telefoonwet 1904 (stbl.no.7) toe passelijk zijn. Artikel 10b. In andere gevallen dan die, waar in het bepaalde in de Spoorweg wet of locaalspoor- en tramwegwet van toepassing is, is het verboden rails in of op wegen te leggen, te hebben of te ge bruiken. Artikel 10c. 1. Het is verboden, in andere gevallen dan die, waarin artikel 36 van het wegenverkeersreglement van toepassing is, op wegen voorwerpen of stoffen, welke een hinderlijke stank ver spreiden of de weg kunnen verontreinigen of beschadigen of de afwatering daarvan verstoren, te plaatsen, te werpen, uit te gieten, te laten vloeien of te laten vallen. 2. Het is degene, door wiens toedoen voorwerpen of stoffen, als in het eerste lid bedoeld, op een weg zijn geraakt, verboden deze daarop te laten. Artikel lOd. 1. Het is verboden van een weg gebruik te maken: a. voor het daarop plaatsen of hebben van gebouwen, getimmer ten of andere bouwconstructies, benzinepompen of soortge lijke toestellen, banken, muren, hekken, heiningen, afras teringen of schuttingen; b. voor het daarop plaatsen of hebben van lantaarn- of andere palen, borden, of zuilen; c. voor het daarin maken of hebben van zinkputten, mest-, gier- of waterputten en voor het leggen cf hebben van goten, buizen of kabels; d. voor het daarboven ophangen, spannen of hebben van touwen, draden, kabels of voor het daarboven laten hangen van voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Prinsenbeek - Bijlagen bij de notulen van de gemeenteraad | 1956 | | pagina 57