werpen^
e. voor het daarboven of daarin maken of hebben van erkers,
balcons, reclameborden, zonneschermen of andere uitspringen
de constructiedelen of voorwerpen of het voor daarover la
ten draaien van hekken, vensters, blinden, deuren of luiken;
f. voor het daarop plaatsen en hebben van tenten, kramen of
uistallingen van waren;
g. in andere gevallen, dan die, waarin het bepaalde bij of
krachtens artikel 32 van het wegenverkeersreglement van
toepassing is, voor het daarop innemen van een vaste stand
plaats met voertuigen;
h. voor het daarop opslaan, of opgeslagen laten liggen of
staan van land- of tuinbouwproducten, snoeisel, afval, vuil,
grond, bouwmaterialen of andere waren of voorwerpen;
i. voor het maken en behouden van voetpaden en stoepen;
j. voor het uitvoeren vanenig werk, waardoor in de toestand
van de weg verandering wordt gebracht;
2. Het bepaalde in het eerste lid, onder b, c en d is niet van
toepassing in de gevallen, waarin de telegraaf- en telefoon-
wet 1904 (stbl.no.7) toepasselijk is.
3. Het bepaalde in het eerste lid onder d is niet van toepassing
op het ophagen en laten hangen van vlaggen en wimpels, ten
minste drie meter boven de weg.
4-. Het bepaalde in het eerste lid onder _f is niet van toepassing
met betrekking tot plaatsen, aangewezen voor openbare markten
of openbare kermissen, gedurende de tijd, dat daar een open
bare markt of openbare kermis wordt gehouden.
Artikel 10e.
Het is, behoudens verkregen rechten, verboden van wegen gebruik
te maken voor het aanbrengen en behouden van beplantingen.
Artikel lOf.
1. Hij, die een recht van beplanting op een weg heeft, geeft van
zijn voornemen tot het planten, tot het vellen of tot het
rooien tenminste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis aan
burgemeester en wethouders.
Hij gedraagt zich bij het planten, vellen of rooien naar
de voorschriften, die hem door dit college in het belang van
de veiligheid van het verkeer worden gegeven.
2. Hij verwijdert op last van burgemeester en wethouders binnen
de bij die last te stellen termijn de bomen, struiken, takken
of wortels, die dit vollege voor het gebruik van de weg hinder
lijk of gevaarlijk acht en de bomen of struiken, die dood,
omgewaaid of afgebroken zijn.
3. Hij plaatst de op de weg gevallen gedeelten van zijn beplan
ting ten spoedigste zodanig, dat het verkeer daarvan geen hinder
ondervindt en verwijdert deze gedeelten daarna binnen de door
burgemeester en wethouders te stellen termijn.
Artikel lOg.
1. Het is verboden langs wegen:
a. bomen,of beplantingen te hebben, waarvan de takken of andere
delen uitsteken op een geringere hoogte dan drie meter boven
voetpaden, rijwielpaden of jaagpaden of op een geringere
hoogte dan 4 meter boven andere van de weg deeluitmakende
verkeersbanen;
b. heggen of aftasteringen van prikkeldraad of schrikdraad
aan te brengen of te hebben op kortere afstand dan 0,25 M
uit de uiterste boord van de weg;
c. binnen een afstand van 0,50 Meter uit het buitentalud van