Artikel 11.
In andere gevallen dan die, waarin het bepaalde in een der artikeln
310, 321, 350 en 424 van het wetboek van strafrecht toepasselijk
is, is het verboden.de letter, het nummer of de naam, overeenkomstig
de artikelen 10j en 37 aangebracht, zonder daartoe bevoegd te zijn,
te veranderen, te verwijderen of te beschadigen".
Artikel 3»
Artikel 20 wordt gelezen als volgt:
1. Het is aan de eigenaren of gebruikers van woonwagens en woonsche
pen, als bedoeld in artikel 1 van de wet op woonwagens en woon
schepen stbl.1918, nr.492, verboden deze binnen de gemeente de
doen verblijven op andere plaatsen dan door de gemeenteraad daar
toe aangewezen bij een besluit, dat op de in de gemeente gebrui
kelijke wijze ter openbare kennis is gebracht.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de geval
len, waarin het bepaalde in artikel 4 van het rijkswegenreglement,
artikel 14, onder 1, van het provinciaal wegenreglement Hoord-
Brabant of artikel lOd van deze verordening toepasselijk is.
Artikel 6.
Artikel 21 wordt gelezen als volgt:
1. De eigenaars of gebruikers van woonwagens en woonschepen, bedoeld
in artikel 20, zijn verplicht alle bevelen van burgemeester en
wethouders of van een ambtenaar van politie op te volgen, wanneer
deze verandering van standplaats of ligplaats gelasten.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in de geval
len, waarin het bepaalde in artikel 4 van het rijkswegenreglement,
artikel 14, onder 1, van het provinciaal wegenreglement Noord-
Brabant of artikel lOd van deze verordening toepasselijk is.
Artikel 7»
Artikel 23 vervalt.
Artikel 8.
Het vierde lid van artikel 27 wordt gelezen als volgt:
"Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing in de gevallen,
waarin de veewet toepasselijk is".
Artikel 9.
Artikel 30 wordt gelezen als volgt:
1. Het is verboden bij vriezend weer de weg te schrobben, water op
de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
2. Het verbod, vervat in het eerste lid, geldt niet voor openbare
lichamen.
Artikel 10.
Artikel 70 wordt gelezen als volgt:
1. In andere gevallen dan die, waarin het bepaalde in een der arti
kelen 350, 351, 351bis of 424 van het wetboek van strafrecht
toepasselijk is is het verboden:
a. op of aan de weg kwaadwilligheid aan bellen of schellen te
trekken of daarop te drukken of kwaadwillig bellen of schellen
in beweging te brengen of te houden of kwaadwillig op of tegen
deuren, vensters, muren, heiningen of schuttingen te kloppen,
te schoppen, te stoten of te bonzen;
b. zonder daartoe bevoegd te zijn, op of aan de weg te klimmen
of zich te bevinden in bomen of in palen, op hekken, muren,
heiningen, schuttingen of dergelijke afsluitingen;