a. anders dan in een gesloten kist;
b. anders dan met een daartoe geschikt middel van vervoer of op
een baar;
2. Het bepaalde in het eerste lid onder b is niet van toepassing op
lijken van kinderen beneden de 2 jaren.
Artikel 14.
Artikel 100 wordt gelezen als volgt:
1. In andere gevallen dan die, waarin de Hinderwet toepasselijk is, is
het verboden tussen 8 en 20 uur in de kom der gemeente:
a. een verzamelplaats van faecale of andere, een hinderlijke stank
verspreidende stoffen te ledigen;
b. zodanige stoffen over wegen te vervoeren.
2. Het is verboden het vervoeren van de stoffen, bedoeld in het voor
gaande lid, gedurende de tijd dat dit vervoer geoorloofd is, te
verrichten op zodanige wijze, dat daardoor aan anderen schade of
onnodig hinder wordt veroorzaakt.
3. De verbodsbepalingen, vervat in het eerste lid, gelden niet voor
het personeel, belast met het ophalen van materialen, bestemd voor
destructie, en voor het personeel, belast met de openbare reiniging.
Artikel 13.
Het tweede lid van artikel 128b wordt gelezen als volgt:
2. Dit verbod is niet van toepassing, indien het vellen, rooien of
snoeien geschiedt:
a. door of vanwege openbare lichamen;
b. ter uitvoering van een voorschrift, gegeven krachtens de bosch-
wet 1922, krachtens het rijkswegenreglement, het provinciaal
wegenreglement Noord-Brabant of hoofdstuk II dezer verordening.
Artikel 16.
1. In het eerste lid van artikel 129, onder letter a, vervalt "23".
2. In het eerste lid van artikel 129, onder letter b, wordt in de
plaats van "10" gelezen: "10a, 10b, 10c, lOd, 10e, lOf, lOg, lOh,
lOi, lOj".
Artikel 1?.
Overgangsbepaling.
1. Vergunningen en ontheffingen tot het hebben van werken of voorwerpen
op, aan, boven of in wegen, in de zin van het gewijzigde artikel 10
der Algemene Politieverordening, vóór het inwerkingtreden van deze
verordening verleend door het gezag, daartoe bevoegd ingevolge een
der reglementen, ingetrokken bij artikel 23 van het provinciaal
wegenreglement Noord-Brabant, worden geacht ontheffingen te zijn
krachtens artikel van de Algemene Politieverordening.
2. De bij de inwerkingtreding van deze verordening op, aan, boven of
in wegen, als bedoeld in het eerste lid, aanwezige werken, of voor
werpen, waarvoor geen vergunning of ontheffing door het daartoe bevoi
gezag is verleend, worden geacht met een ontheffing krachtens
artikel 7 der Algemene Politieverordening aanwezig te zijn.
Pryriïseqibeek6 juli 1956.
DE GEMEEFKSRAAD VOORNOEMD,