BURGEMEESTERIEN WETHOübsSS VAN PRINSENBEEK,
siaaaaJ,
BIJLAGE no.239-
Prinsenbeek, 11 oktober 1956.
Onderwerp
Vergoeding per leerling
ex art.101 L.O.wet 1920.
Aan de Raad.
Betreffende bijgaand verzoek dd. 19 september 1956 van
de Besturen der R.K.Meisjes- en Jongensschool alhier, hebben wij de
eer U het volgende mede te delen.
Bij Uw besluit van 20 november 1953 is het bedrag per leer
ling ex art.101 der L.O.wet 1920 bepaald op f.27,50 voor het gewoon
lager- en f.32,50 voor het voortgezet gewoon lager onderwijs. Deze
bedragen zijn, na daartoe door de Schoolbesturen ingesteld beroep,
door Gedeputeerde Staten dezer provincie nader vastgesteld op
resp. f.30,en f.40,
In Uw vergadering van 18 oktober 1955 werden voor het jaar
1956 gelijke bedragen (resp. f.30,en f.40,vastgesteld, waar
tegen door belanghebbenden geen beroep is aangetekend.
Op post no.162 der gemeentebegroting 1956 is voor de onder
havige vergoeding geraamd f. 28.000,
en bedroeg het voorschot op deze vergoeding:
voor de Jongensschool f. 12.840,
voor de Meisjesschool f. 13.210,26.050,
Restant f. 1.950,
Indien het bedrag per leerling ingaande 1956 alsnog wordt
verhoogd tot de door de Schoolbesturen genoemde bedragen, wordt de
navolgende opstelling verkregen.
Geraamd bedrag f. 28.000,
Afrekening vergoeding:
Jongensschool: 381 1/3 x f.35,f. 13.346,67
38 2/3 x f.50,-- 1.933,33
Meisjesschool: 355 x f. 35,12.425,
67 X f. 50,3.350,1! 31.055,
Alsdan bedraagt het tekort op- en dient de betrokken begro
tingspost te worden verhoogd met een aanvullend crediet van f.3055,-